Komt de omwenteling in de landbouw er dan toch?
Vorige keer kon u hier een editoriaal lezen dat wat langer uitviel dan gewoonlijk, en dat ook heel nadrukkelijk verwees naar het actuele maatschappelijke gebeuren. Het moet geen traditie worden, maar ik zou deze keer eigenlijk ook wel op dezelfde manier willen doorgaan. Want ik wil graag nog even terugkomen op iets wat collega Geert in het vorige editoriaal schreef, en dat mij - en naar ik hoop u allen - bijzonder ter harte gaat.
Ik citeer: “Net zoals ten tijde van de dioxinecrisis blijkt de coronacrisis bij velen het bewustzijn rond het belang van gezonde en lokale voeding aan te scherpen. Laten we hopen dat dit niet van tijdelijke aard is en dat deze keer bij een grotere groep het bewustzijn dieper verankerd wordt en blijvend is.” En even verderop luidt het: “De coronacrisis zal hopelijk in de toekomst niet enkel herdacht worden als een gezondheidscrisis maar tevens als een bewustzijnscrisis, die heeft bijgedragen tot een duurzame paradigmashift in het wereldwijd maatschappelijk leven.”
Daar moest ik dus aan denken toen ik begin vorige week het artikel van Ine Renson las, “Plots komt de lokale boer weer in beeld” (De Standaard, 2 mei 2020). “De roep om de landbouw op industriële schaal te vervangen door de korte keten klinkt steeds luider”. Dat is een veelbelovende en hoopgevende boodschap als je dat zo leest. Marjolein Visser (ULB) en Olivier De Schutter (UCL) maken in geen tijd en met een helderheid zoals je zelden meemaakt, de vernietigende analyse van de industriële landbouw : de sinds lang gekende desastreuze gevolgen voor klimaat en leefmilieu, een exportniveau dat elke logica tart, de kwetsbaarheid van onze afhankelijkheid van de wereldmarkt en de sociale dumping in de tewerkstelling. Olivier De Schutter vat het in twee zinnetjes samen: “We wonen in een van de meest vruchtbare gebieden van Europa. Toch verdween sinds 1980 al 68 procent van de Belgische landbouwbedrijven. We zitten gevangen in een industriële logica van grote opbrengsten tegen bodemprijzen, en we slagen er niet in onszelf te voeden.”
Ik wil niet onbeleefd zijn, maar zowel Mevrouw Visser als Olivier De Schutter gaan al een tijdje mee, en die mensen zeggen dat dus al jaren. En voor hen was er – in de jaren zeventig al – in Frankrijk Dominique Soltner, of hier in ons land in de jaren tachtig, prof Jean-François Sneessens, … En nu, in de coronacrisis hebben we het eindelijk allemaal gezien. Dan zijn we toch klaar, zou ik denken?
Maar zo eenvoudig is dat niet. Want Henk Renting van de Aeres Hogeschool in Nederland vindt dat we realistisch moeten zijn, en Marjolein Visser gelooft niet dat we massaal het licht hebben gezien. En Olivier De Schutter waarschuwt dat we de krachten niet mogen onderschatten die zo snel mogelijk terug willen naar voorheen.
Waarom geloven we niet in onszelf ? Waarom willen we altijd maar realistisch en redelijk zijn ? Wat we nú aan het doen zijn in de landbouw is niet realistisch, en half-en-half oplossingen voor de toekomstige landbouw zullen dat evenmin zijn. Pleitbezorgers van agro-ecologie, bovenvermelde en andere, zijn nochtans in goed gezelschap: de FAO, de voedsel- en landbouworganisatie van de Verenigde Naties pleit al jaren voor transitie naar meer duurzame voedselsystemen en spreekt zich – ook in de actuele, wereldwijde covid-crisis – uitdrukkelijk uit voor agro-ecologie als “onmiddellijke oplossing” voor de uitdagingen waar we voor staan.
Vanessa Saenen (Boerenbond) heeft natuurlijk ook wel gelijk dat veel boeren “vastzitten”, en aan handen en voeten gebonden zijn. En even ben ik dan toch weer blij met het advies van de experten die als uitweg voor die gekluisterde boeren een “sociaal contract” voorstellen. Maar dan begint het weer: “Dat [sociaal contract] moet gaan over een betere toegang tot de landbouwgrond, en een eerlijkere verdeling van de winsten in de distributieketen. In ruil opteren boeren voor duurzame technieken en de garantie dat er meer geproduceerd wordt voor de lokale markten.”
Het is ontmoedigend vast te stellen hoe normaal we dit soort discours ondertussen vinden. Dat sociaal contract moet gaan over 1. een eerlijke prijs voor de boer, en 2. de lokale markt als “de” afzetmarkt van onze land- en tuinbouwproductie. Er is grond genoeg als de producten die erop geteeld worden, afgestemd worden op wat hier nodig is, en hier naar waarde worden geschat. En er moet op voeding geen winst gemaakt worden, er moet in elke schakel een kostendekkende prijs betaald worden.
Het is volgens mij niet OK om te zeggen dat er “marge is om een deel van onze exportlandbouw om te buigen”, en dat er naast stadslandbouw ook plaats is voor duurzame grootschalige landbouw (Olivier De Schutter). En het is niet OK om te zeggen dat agro-industrie kan, maar dat ze wel radicaal moet verduurzamen (Prof Joachim Declerck). We zijn het zo gewoon – en op zich is daar meestal niets op tegen – om de eigen idealen naast die van anderen te zetten, en die anderen, met hun andere mening, ook een bestaan te gunnen. Maar in dit geval is die “breeddenkendheid” dat agro-industrie (mits duurzaam) er ook mag zijn, pure theorie. Agro-industriële concepten leven bij de gratie van schaalgrootte, uniformiteit en efficiëntie, en vernietigen derhalve per definitie (bio-)diversiteit, drukken per definitie op de prijs, trekken per definitie een onevenredig deel van de grond naar zich toe. Het is een waan-idee dat een landbouwconcept dat gedreven wordt door “de laagste prijs”, überhaupt duurzaam kan zijn of gemaakt worden.
En daar hangt meteen het andere waan-idee aan vast dat we in de omgeving van agro-industriële productievelden als bij mirakel voor het duurzaam-lokale landbouwsegment, voor het “omgebogen deel van exportproductie” de bio-diversiteit kunnen ontwikkelen die daar nodig is, de prijzen op het niveau kunnen houden dat daar nodig is, en de toegang tot de grond kunnen garanderen die daar nodig is.
Ooit hoorde ik de eerder vermelde Prof Sneessens zeggen : “Landbouw is een systeem, en de landbouw leeft in de mate waarin de samenleving baat heeft bij wat we in de landbouw doen.” Landbouw is een systeem … En daarom schaam ik mij in dit geval niet voor mijn gebrek aan positiviteit en breeddenkendheid. Ik denk dat het goed is om tegen de agro-industriële aanpak te zijn, en daar duidelijk over te zijn. Omdat die aanpak niet kan samengaan met een landbouw waar de samenleving baat bij heeft.
Olivier De Schutter heeft ten slotte overschot van gelijk dat het pervers is, te denken dat je de armen moet helpen door de prijzen van het voedsel laag te houden. Maar voedsel hoeft anderzijds ook niet duur te zijn. Want de enkele centen per euro die de prijs-af-boerderij van verlieslatend in kostendekkend veranderen, hoeven de consumenten zelfs niet eens te merken.
Van consumenten gesproken … willen die wel bondgenoten zijn in een gezonder landbouwsysteem, vraagt Henk Renting zich af. Wel, daar ben ik tamelijk zeker van, want de landbouw leeft in de mate waarin de samenleving er baat bij heeft. Maar dat zal er niet van komen als we wachten tot “de” consument uit eigen beweging om een gezonder landbouwsysteem komt vragen. En dat zal ook niet lukken door het “uitrollen” van een “plan” voor een “voedselpark” dat op een “forum” bedacht is.
Volgens mij begint zoiets bij een beleid. En een beleid is iets wat door een regering gevoerd wordt. Het huidige regeerakkoord vermeldt agro-ecologie wel ergens in de rand, maar wil duidelijk vooral inzetten op meer-van-hetzelfde: landbouw met intensieve externe input van allerlei aard (energie, onderzoekskennis, technologie, …). Misschien kan zo’n regering niet om het even wat uitvoeren of opleggen. Maar als je een economie helemaal kan platleggen, zoals de voorbije weken is gebleken, moet het ook mogelijk zijn om ze op starten in een heel nieuwe richting, zou ik denken? En a fortiori moet dat mogelijk zijn, als het alleen maar een klein segmentje is van die economie – zoals de landbouw – dat bovendien ook nog helemaal verweven is met de gezondheid, waarover we ons zo zeer en met zo velen zorgen maken?
Koen Dhoore